Fabels, 27 februari 2019
‘Als die Afrikanen zo arm zijn, waarom hebben ze dan allemaal een mobieltje?’ Het is een veelgehoorde vraag tijdens onze fondsenwervingsacties. Maar het is een fabel: Burundezen hebben niet allemaal een mobieltje. Ongeveer 51%(*) van de inwoners van Burundi heeft een mobieltje en meestal is dat een oude Nokia zonder internetmogelijkheid, die met plakband bij elkaar wordt gehouden. In dit land moet je een prepaidkaart kopen om te bellen en die wordt steeds duurder. Veel mensen met een telefoon kunnen niet bellen omdat hun belbudget op is óf omdat het telenetwerk ter plekke niet werkt. Daarom heb ik verschillende telefoons met verschillende providers, want ik kan dat wel betalen. Wanneer ik word gebeld en merk dat de verbinding meteen weer wordt verbroken, bel ik terug, omdat de beller waarschijnlijk geen budget meer heeft en alleen gesprekken kan ontvangen. Het laden van je telefoon is een ander punt en vaak niet eenvoudig. Een kleine 5,2% van de Burundezen heeft toegang tot internet. Je hebt er trouwens niet zoveel aan als je nooit hebt leren lezen. In Burundi overheerst een mooie verbale narratieve traditie, maar mensen hebben ook niet echt een andere keus, kan je zeggen.
Om de bereikbaarheid van de artsen onderling te verbeteren hebben we, toen het ziekenhuis de beschikking kreeg over wifi (in een straal van ongeveer 15 meter rond het wifipunt) een aantal kleine smartphones voor ze meegenomen uit Nederland. Hiermee kunnen de artsen ook via websites meer actuele kennis opdoen over medische zaken en hardnekkige fabels uitsluiten, om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. We hopen dagelijks dat de netwerkkabel voor de kust van Kenia niet weer wordt overvaren en dat onweer niet weer tot afsluiting van de buitenwereld leidt. De infrastructuur is dus niet alleen slecht als je kijkt naar het wegennet (in het hele land is slechts 1500 kilometer verharde weg en die zit vol grote gaten); ook communicatiemogelijkheden zijn beperkt. Er is ook geen postbezorgingssyteem. Geen wonder dus dat mensen elkaar dan gewoon maar opzoeken, al is reizen kostbaar en een langdurige aangelegenheid. Familie en vrienden steunen elkaar, delen hun zorgen en hun plezier, ook als dat ze vijf euro en twee dagen kost om een paar uur bij hun moeder te zijn. Ik doe inmiddels hetzelfde als de Burundezen: als iemand vraagt hoe ver iets is, geef ik antwoord in tijd en niet in kilometers.
Af en toe mail ik een foto van een hardnekkig dermatologisch probleem via mijn telefoon naar Nederland, waar dan snel een antwoord en vaak een oplossing op komt. Onze patiënten zijn daar blij mee en komen terug naar de polikliniek voor verdere behandeling. Áls ze het geld hebben komen ze met de bus, een klein overvol busje, dat bijvoorbeeld vanuit de stad 13 cent kost (terug kost het 10 cent, want dat is heuvelaf). Voor patiënten met elephantiasis of andere vormen van lymfoedeem is de oplossing helaas niet zo eenvoudig. De ellendige wormpjes waarmee zij door muggen zijn besmet zijn niet weg te krijgen (net als andere wormpjes die via besmet vlees leiden tot neurocysticercosis met vaak epileptische haarden in de hersenen). Dat je hier steunkousen kunt laten aanmeten is ook een fabel. En de grootste maat standaardkous in Nederland (niet in Burundi te koop) is véél te klein: het heet niet voor niets elephantiasis. Bovendien zit het lymfoedeem vaak op plaatsen waar een kous helemaal niet helpt.
Verder gebruik ik internet (één van mijn providers biedt zelfs 4G aan, maar in de praktijk zit er meestal niet meer dan 3G in de lucht) voor het rondsturen van de protocollen die we in de staf hebben opgesteld. Dat is efficiënt. Dan hoeven die niet te worden geprint, want dat is ook een heel gedoe en kost veel tijd en papier. Zoals het protocol voor de acute psychiatrie: bij elke patiënt wordt nu ook algemeen lichamelijk onderzoek verricht en dit betekende pasgeleden voor een jonge vrouw, dat de urineweginfectie die de oorzaak bleek van haar heftige acute psychose nog op tijd kon worden behandeld. Eerder had een traditionele genezer haar wegens rugpijn kruiden laten drinken en met strenge woorden toegesproken, zonder succes. Voor haar was er ook een fabel de wereld uit.
Laatst vroeg een Nederlander me waarom we die smartphones voor de Burundeze artsen hadden gekocht. ‘Die kunnen ze toch zelf wel betalen, met hun salaris!’ Nog een fabel. Toevallig was mijn oog een jaar geleden gevallen op een arbeidscontract van een arts: de man verdient een euro en twintig cent per dag. Daarvan moet hij ook zijn vervoer naar zijn werk betalen, 13 cent heen, 10 cent terug. Je begrijpt het al, hij loopt heen en terug, bij elkaar bijna drie uur. De secundaire arbeidsvoorwaarden bestaan hier uit geweldige vriendelijkheid en dat is heel goedkoop. ‘Geven is niet verarmen’, luidt een Burundees spreekwoord, en dat ervaar ik zeker zo. En een ander spreekwoord zegt: ‘Wie iets voor elkaar wil krijgen moet vroeg opstaan’. Die klopt ook, zeker als de weg naar je werk anderhalf uur lang is. Ik prijs me gelukkig dat ik op vijf minuten van het ziekenhuis woon en meestal internet heb. Hierdoor konden we eens midden in de nacht een kind redden dat comateus op de spoedeisende hulp was gepresenteerd met een paracetamolvergiftiging (hij had de dag ervoor de pillen gevonden en als snoep opgegeten). Zijn ouders kwamen me weken later een mandje fruit brengen om hun dankbaarheid te tonen. Of ze die dag zelf gegeten hebben weet ik niet, maar ze hadden er in ieder geval twee uur over gelopen. Dat fruit heb ik samen met de nachtwaker opgegeten.
(*) de gegevens zijn afkomstig uit het World Factbook van de CIA.
- Amy Besamusca – Ekelschot