Moeders (2), 2 oktober 2019
Deze maand een driedelig feuilleton over moeders. De tekst is een bewerking van het gelijknamige hoofdstuk in ‘Wij zijn allemaal nomaden’. Vandaag deel 2.
Gisteren was makkelijker: die psychopaat, die geen enkel geweten toonde en zich verzette tegen zijn verblijf in de kliniek waar zijn moeder hem naartoe had gebracht, omdat hij onder invloed van alcohol en chanvre (een uit Congo geïmporteerde drug) steeds zijn vrouw en kinderen in elkaar sloeg. Vijfendertig jaar is hij, deze T., en ik noem hem een echte apekop. Niet vanwege zijn uiterlijk, maar vanwege zijn gedrag. Zat te zweten onder invloed. Waar haalt hij die drugs in de kliniek vandaan? Gedrag dat precies gelijk is aan wat ik ken in Nederlandse settingen: rationeel, debatterend. Hij mag het toch zelf weten? Welke wet geeft ons het recht hem in de kliniek te houden? Hoewel hij met dit laatste een punt heeft, is de lokale gewoonte voor mij hier als morele norm leidend. Aan die wetten gaan we werken, maar dat weet hij nog niet. Die wetten zijn nodig omwille van de ethiek en de patiëntrechten, juist in het belang van de kwetsbare mensen en de samenleving.
T. zegt dat hij het recht heeft zijn vrouw in elkaar te slaan als hij dat wil. En dat hij situaties slecht kan beoordelen als hij onder invloed is, is ook zijn zaak. Goed jongen, ga zo door. Maar nu even niet. Nu heb jij een moeder die de situatie heeft opgelost door je hier te brengen, al is het maar voor even. Met de leergierige jonge dokter G. bespreek ik hoe je dankzij gesprekstechnieken zonder medicatie gedragsverandering kunt forceren. Ze luistert ademloos, net als de verpleegkundigen en de psychologen, en behalve mijn harde stem hoor ik niets. Even lijkt het zelfs of de piepende, altijd – door mensen of wind – tergend langzaam bewegende deuren stilstaan. Alsof er niemand storend door de gespreksruimte loopt en er geen enkele verwarde patiënt schreeuwt in de gang of de binnentuin, al die dingen die de zachte stemmen altijd zo moeilijk te horen maken voor mij. Dat was een illusie, de gebruikelijke herrie is er wel. Het is alle aandacht voor wat ik uitleg, die op dat moment overheerst. Die het tot een bijzonder moment maakt. Het geroezemoes van het multidisciplinaire gezelschap wordt hervat en de deuren maken hun danspassen weer, als dokter G. me vraagt hoe ze dat gaat aanpakken en welke psycholoog ze erbij gaat betrekken.
Even ben ik ook een soort moeder, van die leuke dokter, die het vak in wil worden geleid. Ik concentreer me op haar en kan haar zachte stem verstaan. Ik ben eraan gewend geraakt te luisteren naar gemurmel, naar dingen die worden gezegd zonder geluid te maken. Iedereen van zo’n 19 jaar en ouder heeft de genocide bewust meegemaakt en wie jonger is, groeit op in een cultuur waar het hoe dan ook al meer dan een eeuw beter is om je niet te laten horen.
- Amy Besamusca–Ekelschot