Verzoening, 18 september 2019
Als tegenhanger van de ‘Dag van de democratie’ wordt jaarlijks in diverse steden in Nederland een ‘Nacht van de dictatuur’ georganiseerd. In De Balie in Amsterdam vond op 12 september jl. deze bijeenkomst plaats, met dit keer een directe link met Burundi. Het thema was: de Nederlandse en Belgische invloed op dictatoriale regimes.
Na een documentaire over de journalistiek in Burundi, vertelde Mirjam Tassing van het Nederlandse Instituut voor Meerpartijendemocratie over westerse belangen als sturende factor, die in Afrika tot scheve verhoudingen leiden. Het verhaal spitste zich toe op Mali. Interessant is dat bij mijn weten aan Nederland is gevraagd om opnieuw deel te nemen aan een VN-missie in Mali en dat dit wordt overwogen om de relatie tussen Frankrijk en Nederland te verbeteren. Dat is geen goed motief. Misschien zijn er andere motieven, dat zullen we uit de Tweede Kamer horen, die wel een relevantie hebben om iets in Mali te doen.
Alphonse Muambi presenteerde over Congo en Rwanda, vermeldde de diefstal van grondstoffen door het Westen en herhaalde het statement van vroegere president Mobutu: ’Laat ons met rust’. Anders komt er nooit rust in een postconflictland, was de gedachte. Nu is dit een statement dat de Burundese leiders ook uitstralen en dit wordt ze door het Westen duidelijk verweten. De bevolking is het op dit punt in grote lijnen wel oprecht met de leiders eens, maar kan niet anders dan ambivalentie voelen omdat er geen geld, geen eten en geen banen zijn, wat voorlopig niet lijkt te kunnen veranderen omdat de westerse steun sinds 2016 wordt onthouden. Daarna sprak Alwin van den Boogaard, die het omgekeerde meldde. Hij vertelde over zijn ervaringen als Nederlandse militaire opleider in Burundi. Hij werkte negen jaar aan Security Sector Reform en legde uit hoe lastig het is om een politiedienst of leger in één klap (na het Akkoord van Arusha begin van deze eeuw) tienmaal zo groot te maken én voorheen conflicterende partijen hierin tot een nieuwe eenheid te integreren. Dat is een onmogelijke opdracht voor welk land dan ook, maar formeel aan het land opgelegd. Wel had de spreker op individueel niveau ontwikkeling gezien, zoals tijdens rellen de uitspraak van een Burundese militair die een collega corrigeerde met de uitspraak ‘Je schiet niet op je eigen mensen’. De stelling van Van den Boogaard is, dat het loslaten van Burundi na de crisis van 2015 een onjuiste beslissing was. Je kunt niet verwachten dat een Oost-Afrikaans land na meer dan zestig roerige jaren ineens verandert in een land met een Westerse structuur, dus je moet niet met de ondersteuning stoppen als er een crisis of andere dip is. Van den Boogaard pleit voor vrouwen als aanjagers van een vredesproces, dat hij als primair een maatschappelijk proces beschrijft en niet alleen als een ‘verdrag’.
Wanneer we de situatie in Burundi nu eens van die maatschappelijke kant bekijken, kunnen we vaststellen dat grote woorden en grote beslissingen vaak veel te ver weg staan van de mensen die daar de meeste last van hebben. Het land heeft na de genocide, verzoening nodig en het heeft zin om dit onder de loep te nemen als een menselijk thema. Verzoenen gaat in feite over traumaverwerking. Er is sprake van een gemeenschappelijk probleem, waar individuele oplossingen voor nodig zijn. Voor collectieve agressie, zoals de etnische genocide in Burundi, bestaan verschillende psychologische verklaringen, waarin (politieke uitlokking van) groepsgedrag steeds een rol speelt. Bij de uitlokking van, of het niet ingrijpen tegen, genocidaal geweld kunnen mondiaal politieke of lokaal politieke strategieën overheersen. Denk hierbij aan de VN, de VS, Europese- en Afrikaanse landen in een voor Afrika pijnlijke samenhang. Het Westen is nu bijvoorbeeld bang dat de vreedzame steun en handel vanuit China aan Afrika, de westerse belangen gaat verpesten.
Maar hoe komen individuele mensen, na die uitlokking, tot collectieve agressie? Hier bestaan complexe psychologische theorieën over, die de basis vormen van het zoeken naar oplossingen na alle ellende. Boosheid over onderlinge onderdrukking of minachting spelen vaak van beide (etnische) kanten een rol bij collectieve agressie. Uitvoerende daders beleven tijdens hun daden collectieve opluchting of zelfs euforie, maar voelen zich na de genocide individueel vaak wel schuldig, maar vooral bang en niet meer beschermd door de uitlokkers. Zij moeten hun persoonlijkheid opnieuw uitvinden. In die zin voelen daders zich ook slachtoffer: boosheid en gevoel geminacht te worden zijn achteraf niet verdwenen bij het individu.
Nabestaanden van slachtoffers hebben geen gelegenheid voor normale rouw in de situationele context, omdat er eerder nog altijd gevaar bestaat ter plekke of een verblijf in een vluchtelingenkamp dezelfde risico’s blijkt te hebben als tijdens de genocide. Hun tegenstanders wonen daar ook weer naast ze. Ook leven zij met emotionele verwarring, want zij vragen zich af of hun familie of achterban en daarmee zijzelf eigenlijk ook slecht waren. Bovendien voelen zij zich schuldig tegenover hun overledenen omdat zij wel hebben overleefd en hun overledenen niet (genoeg) hebben geholpen.
Dat processen worden gevoerd tegen uitlokkers van mensenrechtenschendingen, spreekt voor zich. Dit kan bovendien individuele overlevenden (zowel daders als nabestaanden) helpen bij de verwerking van wat is gebeurd. Kleinschalige lokale processen, die parallel plaatsvinden op gemeenschapsniveau, worden in de samenlevingen geaccepteerd, maar leveren de daders en nabestaanden uiteindelijk meestal niet echt een gemakkelijk gevoel op. Het lokale vonnis, zoals dienstverlening of financiële genoegdoening of het afstaan van een stukje land, kan wel het gevoel geven dat er iets wordt rechtgezet, maar de diepere psychologische problematiek wordt er vaak niet door aangeraakt. Toch moeten de mensen verder met elkaar, of ervoor kiezen elkaar nooit meer te zien. Met elkaar verder gaan in een samenleving betekent dat iedereen zich moet voegen. Er zijn mensen die leren om met elkaar in het reine te komen. Zij kunnen goede rolmodellen zijn. Maar er zijn natuurlijk ook veel mensen die psychologisch minder sterk in elkaar zitten en niet verder komen dan met het onreine leren omgaan en daar is niets mis mee. Van dit laatste zie je soms een duidelijk voorbeeld, als je langer in Burundi verblijft. Hoe twee mensen dagelijks elk aan een kant van de weg lopend elkaar passeren en demonstratief de andere kant op kijken. Na verloop van tijd kijken zij naar elkaar bij het langslopen. Naderhand geven zij elkaar een knikje en bij een volgende keer een voorzichtige groet en zo steeds verder tot zij elkaar kunnen gaan aankijken. Dit is een proces van maanden. Je kunt ook samen zwijgen om te verbroederen, zoals mensen in de kerk soms doen. In een arme omgeving, waar eten schaars is, is met elkaar samen eten het hoogste goed op meta-communicatief niveau.
In Burundi is er inmiddels meer eenheid en openheid tussen mensen te zien en dit loopt dwars door etnische groepen heen die vroeger tegenover elkaar stonden. Wat men hierbij lijkt te helpen is dat zij een collectief gevoel van schaamte hebben. Zij beleven de herdenking van de moord op twee vroegere op verzoening gerichte Burundese leiders elk jaar als een collectieve dag van bezinning. Het Westen ziet deze rust onder de armoedige bevolking niet en stelt dat Burundese leiders zich te veel afzonderen van de rest van de wereld, omdat de dictatoriale leiding geen pottenkijkers wil en door kan gaan met het schenden van mensenrechten. Wat dit betreft is het westerse oordeel over Burundi wel erg scherp, zeker in vergelijking met andere landen. De Burundese burgers zijn er de dupe van.
Dat er nog wel eens geluiden zijn over nieuwe etnische conflicten in Burundi, lijkt vooral gekoppeld aan politieke manoeuvres, maar vanuit de bevolking speelt dit nu eigenlijk niet. In aanloop naar de verkiezingen van 2020 passen Burundezen wel meer op hun politieke tellen, maar dat heeft niet met etniciteit te maken (wel met mogelijke dreigingen van milities). De Burundese burgers hebben geen andere keus dan politieke oppositie vermijden en dagelijks eten zoeken, want zij willen nooit meer oorlog: ‘Plus jamais ça’.
Posttraumatische stress zie je in Afrika vaak niet zoals het ziektebeeld PTSS in het Westen. In Afrika worden mensen door psychotrauma eerder psychotisch, maar herstellen daar bij een goede en in de context passende psychiatrische behandeling ook sneller van. De samenhang tussen familie en vrienden draagt daar ook toe bij, net als cultureel passende begeleidingen door adequaat opgeleide Burundese psychologen en beperkte medicamenteuze ondersteuning, terwijl psychotherapie op westerse leest geen duurzaam soelaas biedt.
- Amy Besamusca-Ekelschot