Prof. dr. Martina Cornel
Toepassen van nieuwe ontwikkelingen
Ik werk als hoogleraar Community Genetics en Public Health Genomics bij VUmc in Amsterdam. We werken aan grootschalige toepassing van nieuwe technieken en de maatschappelijke vragen die daardoor worden opgeroepen. Welke genetische tests zijn waardevol, hoe organiseer je de zorg. Hoe stem je af met relevante partijen zoals patiëntenorganisaties? Wat mag wel of niet op grond van recht en ethiek?
Maar eerst even terug. Studeren?
Ik groeide op in een katholiek arbeidersgezin in Friesland. Geen van mijn familieleden had gestudeerd aan een universiteit, dus het lang helemaal niet voor de hand dat ik dat wel zou gaan doen. Maar gelukkig waren er leraren op de middelbare school die vonden dat “het slimste meisje uit de klas” toch wel moest gaan studeren. En gelukkig was de studiebeurs rond 1980 best royaal. Eigenlijk vonden die leraren dat ik wiskunde moest gaan studeren, maar ik wilde iets doen dat maatschappelijk relevant was, dus het werd Geneeskunde. Rekenen
Toen ik in 1984 arts werd, waren de beide vakgebieden binnen de geneeskunde die mij boeiden en waarin je rekenen hard nodig hebt, epidemiologie en genetica, beide niet geregistreerd als specialisme. Ik vond een leuke baan bij de EUROCAT registratie van aangeboren afwijkingen, waar beide vakgebieden bij elkaar kwamen. De internationale context en de bestuurlijke processen die nodig waren om zo’n internationaal project vele jaren draaiend te houden waren interessante uitdagingen voor verdere ontwikkeling.
Doen wat we weten
Mijn proefschrift ging over de registratie en preventie van aangeboren afwijkingen. In die periode werd wetenschappelijk aangetoond dat het innemen van voldoende foliumzuur rond het begin van de zwangerschap leidde tot een sterke verlaging van de kans op open ruggetjes en andere aangeboren afwijkingen. Tot mijn grote verbazing gebeurde er weinig met die kennis, het ging niet vanzelf. Ik werd inhoudsdeskundige bij een publiekscampagne van het Voedingscentrum en Patiëntenorganisaties om aanstaande zwangeren te informeren. Daar begon mijn interesse voor implementatie. Nog steeds kom ik nieuwe kennis tegen, waarvan de implementatie op zich laat wachten. Veel geld voor research gaat naar vroeg translationeel onderzoek, maar door implementatieonderzoek maar zeer beperkt te subsidiëren, gooien we eigenlijk veel researchfunding over de balk. De vraag naar implementatie blijft me sindsdien boeien.
Vrouwenzaken?
Zwangerschap, epidemiologie en genetica waren gebieden van de wetenschap waar vóór 2000 al een redelijk hoog percentage vrouwen werkte. Als jonge wetenschapper vond ik het zeker prettig af en toe te kunnen sparren met Deense collega’s die al tijdens hun studie kinderen kregen, en profiteerden van geweldig goede kinderopvang, Franse collega’s die fulltime werkten, en waar de kinderen tussen de middag niet naar huis kwamen om te eten. Zodra de vraagstukken waar ik aan werkte beleidsconsequenties hadden, bleek het samenwerken met mannen toch ook erg belangrijk te zijn.
Thuisfront
Mijn partner Berend had heel andere interesses. Hij is theoloog en werkt als dominee. Onze twee kinderen gingen een paar dagen per week naar de kinderopvang, maar ik had het geluk dat Berend veel vanuit huis werkte, en erg flexibel was in het plannen van zijn agenda. Ook werken dominees veel in de avonden en weekenden, dus konden we elkaar afwisselen. Intussen zijn de kinderen al een tijd het huis uit. De oudste heeft een master theoretische natuurkunde afgerond en de jongste bestudeert ecologie en evolutie van vogels. Erg grappig is het om te zien dat ze soms dezelfde formules gebruikt als ik – zij berekent het Hardy Weinberg equilibrium bij koolmezen, ik gebruik dezelfde formules bij consanguine huwelijken bij mensen.
Hoe houd je het vol?
Ik vind het inspirerend om steeds nieuwe dingen aan te pakken, in andere settings te werken (onderwijs, research, patiëntenzorg) en vooruit te denken. Het is soms heel taai te bedenken dat veranderingen in de gezondheidszorg vele jaren duren, maar als je niet begint aan de implementatie zal het vast niet vanzelf gaan. Patiënten die je vertellen hoe belangrijk een ontwikkeling voor hen is, cijfers die laten zien dat primaire preventie van spina bifida werkt in Nederland, studenten die na het afronden van hun opleiding vertellen dat ze nu echt merken dat ze competent zijn, daar krijg ik energie van.